gemeenten-weigeren-nog-steeds-onderzoek-naar-diefstal-van-joods-eigendom-tijdens-het-nazi-tijdperk

Nog geen zeven Nederlandse gemeenten hebben onderzoeken gestart naar de gedwongen verkoop en diefstal van Joodse eigendommen tijdens de Tweede Wereldoorlog, ondanks gedocumenteerd bewijs dat deze steden ofwel de inbeslagname hebben gefaciliteerd of rechtstreeks dergelijke onroerend goed hebben aangeschaft. Dit omvat gemeenten zoals Almelo, Hengelo en Rijswijk, elk met op zijn minst tien geregistreerde transacties waarbij de confiscatie van Joods eigendom of de gemeentelijke verwerving van gestolen onroerend goed betrokken was. De informatie komt uit een uitgebreide enquête uitgevoerd door Pointer, die de reacties van gemeenten op oorlogsonrechtvaardigheden al vijf jaar volgt.

De voorzitter van het Centraal Joods Overleg, Ronny Naftaniel, heeft deze gemeenten scherp bekritiseerd en verklaarde dat ze “verkeerd handelen” en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid verzaken door potentiële historische misstanden niet te onderzoeken. “Dit soort onderzoeken zijn duur en restitutie heeft vaak wel plaatsgevonden,” zei Naftaniel. “Maar als er reden is om te geloven dat een gemeente heeft geprofiteerd van een Joods eigendom, heeft zij de morele plicht om dat specifieke geval te onderzoeken. Niet alleen uit verplichting jegens overlevende Joodse burgers, als die er nog zijn, maar als een vorm van historische gerechtigheid.”

Pointer heeft alle 218 Nederlandse gemeenten bekeken die vermeld staan in de zogenaamde Verkaufsbücher, waarin de inbeslagname en doorverkoop van Joodse eigendommen door de nazi’s en hun medewerkers werd geregistreerd. Sinds het begin van het project hebben 168 gemeenten aangekondigd onderzoeken in te stellen naar de vraag of gestolen huizen na de oorlog aan de rechtmatige Joodse eigenaars zijn teruggegeven, en of gemeenten die teruggave-inspanningen hebben belemmerd. Tot nu toe hebben 139 gemeenten hun bevindingen afgerond en gepubliceerd.

Echter, ondanks kennis te hebben van inbeslagnames binnen hun jurisdicties, hebben 50 gemeenten nog geen enkel onderzoek uitgevoerd. Onder hen bevinden zich 44 steden die bekend staan om minder dan tien geregistreerde inbeslagnames, wat volgens experts het moeilijk maakt om zinvolle conclusies te trekken over het gedrag van gemeenten tijdens de oorlog. Toch is het bewijs in de overige gevallen te substantieel om te negeren.

Almelo heeft het hoogste aantal openstaande gevallen, met 60 bekende transacties waarbij de gedwongen verkoop van Joodse eigendommen betrokken was. De gemeente blijft naar verluidt een onderzoek uitstellen en verklaart dat ze wachten op nakomelingen van de oorspronkelijke eigenaren om klachten in te dienen. Naftaniel verwierp deze aanpak als een “onzinnig argument,” benadrukkend dat dergelijk onderzoek niet afhankelijk zou moeten zijn van het al dan niet initiëren door slachtoffers of hun families. “Je voert deze onderzoeken niet alleen uit voor de oorspronkelijke eigenaren of hun nazaten,” zei hij. “Ze zijn bedoeld om ons te helpen begrijpen wat er tijdens de oorlog is gebeurd. We kunnen er vandaag de dag nog steeds lessen uit trekken.”

Rijswijk heeft 30 bekende transacties en heeft geen enkel onderzoek gestart. Midden-Drenthe heeft er 23, Hengelo 22, waaronder een eigendom dat door de gemeente is gekocht. Waterland heeft er 13 en Culemborg 11. In Hillegom zijn er slechts twee transacties, maar een daarvan betrof de verwerving van het eigendom door de gemeente. Volgens Naftaniel rechtvaardigt dit alleen al een onderzoek om het lot van dat huis te bepalen. Er wordt vermoed dat het gebouw na de oorlog is gesloopt, na de natuurlijke dood van de oorspronkelijke eigenaar. Het blijft onduidelijk of eventuele nazaten op de hoogte waren van het bestaan van het gebouw of de betrokkenheid van de gemeente.

Hengelo kondigde eerder in 2020 aan dat zij een onderzoek zouden starten. Echter, vorig jaar, toen Pointer navraag deed, onthulde een woordvoerder dat door een intern misverstand nooit enig onderzoek was gestart. De gemeente heeft nu geen plannen om dit te doen. “Ik ben bang dat er iets fout is gegaan bij het reageren op de eerdere vraag,” zei de woordvoerder.

Naftaniel benadrukte dat zelfs gemeenten met weinig gevallen hun verantwoordelijkheden in overweging moeten nemen. Hij noemde Apeldoorn als voorbeeld, waar diepgaand archiefonderzoek een eigendom aan Stationsstraat 88 aan het licht bracht dat niet in de Verkaufsbücher stond vermeld. Tijdens de oorlog was het gebouw verhuurd door een oorlogskoper aan de gemeente, die het als distributiecentrum gebruikte. Na de oorlog probeerde een overlevende verwant het gebouw terug te eisen en de verkoop en huurovereenkomst ongeldig te maken, maar de gemeente weigerde aanvankelijk het pand te verlaten. Het duurde twee jaar voordat de rechtmatige eigenaar weer in bezit kwam. Na dit onderzoek bood Apeldoorn officieel excuses aan.

Hoewel 139 gemeenten hun onderzoeksresultaten hebben gepresenteerd, blijven er zorgen bestaan over de kwaliteit van deze onderzoeken. In 43 van die gevallen bestond het onderzoek alleen uit voorlopige onderzoeken of werd het uitgevoerd door niet-onafhankelijke partijen. Als gevolg hiervan zouden de conclusies vaak niet betrouwbaar zijn om een goede beoordeling te geven van hoe gemeenten omgingen met terugkerende Joodse overlevenden.

Naftaniel, die als adviseur heeft gediend in verschillende focusgroepen die verband houden met deze onderzoeken, zei dat sommige rapporten onvoldoende waren en een volledige herbeoordeling vereisen. Hij merkte op dat veel afhangt van hoe de onderzoeksvragen waren geformuleerd. Hij uitte ook bezorgdheid dat veel gemeenten zich te veel richten op transacties die zijn opgenomen in de Verkaufsbücher en bredere kwesties, zoals de behandeling van Joodse overlevenden, negeren. In sommige gevallen werden overlevenden geconfronteerd met renovatiekosten of weerstand van naoorlogse huurders die weigerden hun huizen te verlaten. Naftaniel betoogde dat deze situaties ook onderzocht dienen te worden.

De Verkaufsbücher documenteren ongeveer 8.000 transacties, maar historici schatten dat tussen de 16.000 en 20.000 Joodse eigendommen tijdens de oorlog in beslag zijn genomen. Veel van deze eigendommen werden nooit verkocht, maar verhuurd, wat betekent dat ze niet in de Verkaufsbücher werden opgenomen. Naftaniel zei dat onderzoeken zelden nagaan of gerechtigheid werd gedaan in die gevallen, ondanks dat een dergelijke analyse essentieel is om de inspanningen voor naoorlogse restitutie te begrijpen.

Volgens Naftaniel is het van vitaal belang om te onderzoeken hoe ambtenaren tijdens en na de oorlog hebben gehandeld. Hij betoogde dat ambtenaren worden geacht de wet te volgen, maar vaak star handelden, zelfs als ze wisten dat die regels schade toebrachten aan overlevenden. “Je kunt daar veel van leren,” zei hij. “Er wordt vaak geen rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden. Zelfs na vijf jaar media-aandacht begrijpen veel gemeenten nog steeds niet het belang van deze onderzoeken. Sommigen zijn gewoon opgelucht als het voorbij is. En ze zijn alleen begonnen met het onderzoek vanwege druk van Pointer.”

In Apeldoorn heeft de gemeente in 2022 700.000 euro toegewezen om het Holocaust herdenkingscentrum Het Apeldoornsche Bosch uit te breiden. Dat zelfde jaar doneerde Winterswijk 75.000 euro aan de Stichting Cultuurbehoud Achterhoek voor de renovatie en het onderhoud van een synagoge die de gemeente tijdens de oorlog had gekocht. Na de oorlog probeerde de stad het gebouw te verkopen aan terugkerende Joodse bewoners. In Maastricht werd in 2023 100.000 euro beschikbaar gesteld voor de Joodse gemeenschap, deels voor het onderhoud van de synagoge. Een extra 25.000 euro ging naar Holocaust educatie. Meer recentelijk heeft Delft 150.000 euro toegezegd om haar synagoge en Joodse begraafplaats te behouden. In Groningen ontving een nakomeling in 2022 formele excuses en een financiële schikking van meer dan 300.000 euro voor de oorlogse verkoop van een familie-eigendom.

“Je kunt niet ongedaan maken wat er tijdens en na de oorlog is gebeurd,” zei Naftaniel. “Maar je kunt er nog steeds van leren en proberen antisemitisme en racisme te bestrijden.”